Piet
Paaltjens
Dichter-dominee 1835 - 1894
| Damiaans vissoep 'Eet, buurman, alsjeblieft, Eet, doe me dat genoegen.' 'Nee, buurman, ik zit vol.' 'Je weet dat je me grieft, De vrouw heeft immers lopen zwoegen. De soep is prima, echt, je doet jezelf tekort.' 'Ik heb drie borden op,' 'Ach wat! Je zit te eten. Hoeveel moet je vergeten. Neem nog een portie, voor de sport. Een vissoepje waar niets aan schort! Kijk al dat vet toch eens! Wie daar niet sterk van wordt! Het glanst als barnsteen. En die wasem! Heb je al kuit gehad? Het zit vol steur en brasem. Kom, vrouwrje, geef mijn vriend nog maar een lekker bord.' Aldus zat Damiaan zijn buurman te vergasten; Hij bleef maar aandringen dat Fokke toe zou tasten. Op Fokkes voorhoofd glom en parelde het zweet. Hij dacht: 'Wanneer ik nou nog één klein bordje eet? Als ik m'n best doe, moet het lukken.' Weer speelde hij het klaar. 'Daar hou ik van, mijn vriend! Neem nog wat soep. Je weet dat ik niet ben gediend Van opgeprikt gedrag, aanstellerij en nukken.' Maar Fokke kon niet meer. Hij greep zijn muts en riem, en ging er als een speer Vandoor - hij vluchtte Omdat hij duchtte Voor onheil. Na die ene keer Zag niemand hem bij Damiaan ooit weer. Het schrijverschap zal er alleen maar wel bij varen, Wanneer men weet op tijd het zwijgen te bewaren. Dus, schrijver, tracht je medemens te sparen Voor rijm- of prozabrij, want die gaat tegenstaan, Voor je het weet, net als de soep van Damiaan. Ivan Krylov 1769 - 1844 Vertaling: Hans Boland Uit: De Tweede Ronde Nummer 1, lente 2001. |