Doorgetrokken verkeersweg Zijn tram rijdt bellend door de wei. Hij stapt uit in de mooie kamer van een oeroude boerderij die viel onder de slopershamer. Een stem achter zijn rug zegt: Amen, en door een blinde muur ziet hij de boer en diens gezin tezamen aanvallen op de rijstebrij. Hij schraapt zijn keel en roept: Goed volk, maar voelt dat geen van hen het hoort. Hun zwijgen gaat door merg en been. Een auto raast over hen heen. Ze eten streng en ernstig voort, vervagend in de uitlaatwolk. Hendrik van Teylingen. 1938-1998 Uit: De sonnetten voor tussen de middag 1979 |