Boek Piet Paaltjens                                   Piet Paaltjens  Dichter-dominee  1835 - 1894                             


Beginpagina

Jeugdjaren in Leeuwarden

Studententijd in Leiden

Predikant in Foudgum

Predikant in Den Helder

Predikant in Schiedam

Over Piet Paaltjens

Culinaire citaten

Gedichten over eten en drinken

Culinaire bloemlezing



Contact  

     DE APPEL

     Toen mijn ogen de ronde vrucht hadden bekeken
     en toen zij hadden begrepen de appel zó-als hij werkelik aanwezig was,
     toen zeide mij die vrucht: er is iets in de vaak verlaten boomgaard
     van wat voorbij is, dat nu eerst als goddelik schoon te begrijpen is,
     omdat geen herleven aan deze herinnering nog verbonden is.
     Maar sterker omlijnde zich het beeld,
     toen ik de appel in mijn handen voelde,
     want zij herinnerden zich ook éénzelfde frisse koelte,
     en verder: dit moet wel zijn heugenis van geluk.
     Doch eerst toen mijn tanden de ronde wonde
     in de appel hadden gevonden,
     heeft zich het beeld
     tot handeling bezield.

     O de geurende boomgaard en de rust van de beesten,
     de morgenmist die wijkt langs alle zijden
     en twee dreumesen, die even te huiveren staan.
     Maar dan de rit door de natte weide, naar de appelboom,
     waar van de rijke vracht, een vrucht viel, loom,
     ter aarde. Dan het strelen van de appel
     in de kelk van de twee kleine dreumeshanden
     en dan in de vrucht de tanden,
     en in de mond overvloed van het nazomerse geluk.
     Zenuwleed van de tanden, maar vergeten in een nieuw bezit van de vrucht;
     verbreding van de wonde.
     Diepbezielde boomgaard,
     alle liefde tot een bom saamgebalde passionante,
     alvorens de zwarte dood
     zijn schroeven zet op de keel van het leven:
     bleker wordt de uiterste blankheid van al wat is.    
     Jubellied van rijpheid. Liefde van de Aarde
     om 't onbewust naar-liefde-grijpen van de kinderen;
     kinderen zullen u liefhebben wanneer zij zullen vergaard hebben
     de appels van vele jaren.
     Wanneer zij dan een nieuwe vrucht zullen strelen,
     zullen zij dit ogenblik met zoveel liefde bedelen,
     als zij vroeger zelf bedeeld werden door de appel, want
     de liefde is een grote mond die zoenen wil
     En de hap in de appel zal hun mond maken als de mond van het kind,
     huiverend door de frisheid van de vrucht
     en sterk nu om de vroegere kou, in de niet vergeten najaarswind.

                                                            10 oktober 1917
     Paul van Ostaijen. 1896 - 1928
     Het Sienjaal / liederen van het werkelijke leven
     Uitg. Het Sienjaal, Antwerpen 1918