Boek Piet Paaltjens                                   Piet Paaltjens  Dichter-dominee  1835 - 1894                             


Beginpagina

Jeugdjaren in Leeuwarden

Studententijd in Leiden

Predikant in Foudgum

Predikant in Den Helder

Predikant in Schiedam

Over Piet Paaltjens

Culinaire citaten

Gedichten over eten en drinken

Culinaire bloemlezing



Contact  


Het Gemak-huis, tot den drolligen lezer
 
 

  Kom hier die drolligh is, hier steekt wat drollighs in,
't Musiek hout hier geen maat, men brilt hier sonder glasen,
Men drukt hier sonder inkt, men blaast hier sonder blasen,
  't Is veeltijds hier verlies, per ongeluk gewin.

  Het blixemt hier gestaagh, meest met een zwele wind,
De lucht valt swaar en bangh, de poorten dikmaals open,
De eyers sonder schaal by groot en kleine hopen,
  De vuilen niet gehaat, hoe vuil men die ook vind.

  Ik ben die Brilleman, die naakt en bloot aanschouw,
Wat onder rokken schuild, so d'aangename billen,
Van 't dertel minnegoed, dat door den dagh loopt drillen,
  Als wel het nacht banquet van een getroude vrouw.

  Sijn Heilicheid de Paus buichd sels om my de knien,
Geen vorst, hoe groot hy is, of moet my statigh eeren,
Geen Keiser, geen Monarch wil my een dagh ontberen;
 In 't kort 't sy groot, of klein, men wil my offer bien.

  Die my niet wel gebruikt loopt naar den Doctor heen,
Men tierd en baart ontsint, men wringht door pijn de handen,
Dan schort het in het hoofd, dan maagh, dan ingewanden;
  Ik, ik alleenigh ben, die yeder stel te vreen.

  Ik ben so aangenaam dat yeder my begeerd,
Hoe bangh ook dat ik ruik, men moet mij wel gebruiken,
Ik lach den Amber uit, en al wat soet kan ruiken,
  Men staat te bangh en kijkt, wanneer de buik wat deerd.

  Ik doe veel landen goed, hoe min men my bemind.
Vraachd Braband, Gelderland, en Zeland wat sy houwen,
Van mijne vettigheid, by haar kan yeder schouwen,
  Dat door my een daar meer, als vijftigh granen winde.

  Wat Zaal, of groot Zalet is ooyt den mensch zo nut?
Wat boomgaard, lust-prieel sal niet de vlagge strijken?
Wat kelder? wat thresoor? moet niet, als ik spreek, wijken?
  Die my voldoet, leeft wel, die my ontbeerd, die dut.

  Ik sweer die my gebruikt sal naar geen meester gaan
Noch hoofd, noch maagh, noch buik en sullen hen doen klagen,
Hy sal naar vleisch, naar visch en na wat hartig vragen,
  Den Docter heeft daar uit, en d'Apoteecq gedaan.

Pieter De Neyn (1643-? na 1687)
Uit: De Nederlandse Poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in
duizend en enige gedichten van Gerrit Komrij. Uitgeverij Bert Bakker.