Schat, wil jij mijn boontjes doppen? 'Schat, wil jij mijn boontjes doppen?' Vroeg de kok aan de kokkin. En hij smeerde minzaam slagroom Langs haar derde onderkin. Doch zij liet zich niet verleiden Ondanks slagroom en gevlei. 'Als ik vis kook,' vroeg zij bitter, 'Doe jij er ooit boter bij? Wanneer heb jij ooit kastanjes Voor mij uit het vuur gehaald? Als ik 't potje heb gebroken, Heb jij 't potje ooit betaald? Veel te vaak in plaats van klapstuk Heb jij mij een kool gestoofd En mij slechts een poets gebakken, Als mij biefstuk was beloofd. Kok, dop jij je eigen boontjes, Als je in de soep belandt. Moet ik op de blaren zitten, Omdat jij je billen brandt?' Daan Zonderland 1909 - 1977 Bron: Redeloze rijmen. Prisma-boeken/Utrecht-Antwerpen 1960 |